‘Buitenspelen gebeurt steeds minder vaak’

Binnen het thema Buitenspelen & Bewegen heeft Lilian van den Berg van het Kenniscentrum Sport & Bewegen een presentatie gegeven over buitenspelen voor het kennisnetwerk van het LEJK. Hoeveel spelen kinderen buiten? Wat is het belang van buitenspelen? Welke factoren dragen bij als het gaat om spelen? Wat zijn de belemmeringen voor mensen in het werkveld? Wat zijn redenen voor kinderen om niet buiten te spelen? Waarom is samen spelen niet vanzelfsprekend? En waarom is risicovol spelen essentieel? Hieronder een uitwerking van de presentatie die zij gegeven heeft. De presentatie sluit af met vier vuistregels voor professionals en een lijst met informatiebronnen rondom buiten spelen.

Hoeveel spelen kinderen buiten?

Er zijn geen harde cijfers rondom buitenspelen, omdat onderzoeken vaak wisselende definities en methodes gebruiken om dit te onderzoeken. Recent onderzoek van Jantje Beton laat zien dat kinderen gemiddeld 9,5 uur per week buitenspelen. Jongere kinderen (4-8 jaar) spelen meer buiten dan oudere kinderen (8-12 jaar). Van de kinderen van 4-12 jaar speelt 25% elke dag buiten. 22% speelt nooit buiten.  

We zien dat er wel veel variatie zit in het buitenspelen bij kinderen. Zo spelen bijvoorbeeld kinderen van laagopgeleide ouders vaker buiten en wandelen en fietsen zij meer. Kinderen van hoogopgeleide ouders doen vaker aan sport. Het is moeilijk om uitspraken te doen over de ontwikkelingen over de tijd, omdat er geen langdurige onderzoeken beschikbaar zijn over buitenspelen. Wel weten we dat kinderen minder buitenspelen dan hun ouders en grootouders. 

Hoeveel bewegen kinderen?

Hoe ziet de verdeling van het bewegen eruit van kinderen tussen de 4 en 11 jaar oud? Gemeten zijn buiten spelen, bewegen op school, wandelen en fietsen en sporten. We zien dat buiten spelen het grootste deel van de beweegtijd is. Een deel van het buiten spelen valt ook nog onder het bewegen op school (blauw). 

Wat zijn de beweegrichtlijnen en -adviezen?

Bewegen is goed, maar nog meer bewegen is beter. Bij jonge kinderen is er weinig wetenschappelijk onderzoek en daarom wordt gesproken over beweegadvies:

  • Beweegadvies voor kinderen onder de 1 jaar:  Meerdere keren per dag op verschillende manieren lichamelijke activiteit, bijvoorbeeld door met het kind op de grond te spelen. Als het kind nog niet mobiel is, breng het dan tijdens die activiteiten in buikligging, in totaal ten minste 30 minuten.

  • Beweegadvies voor kinderen van 1 jaar: Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning.

  • Beweegadvies voor kinderen van 2 jaar: Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, inclusief matig of zwaar intensieve inspanning.

  • Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.

  • Beweegadvies voor kinderen van 3 jaar: Elke dag 180 minuten lichamelijke activiteit, waarvan minstens 60 minuten matig tot zwaar intensief. Dit kan met verschillende activiteiten verspreid over de dag, waarbij meer beweging beter is.

 In hoeverre voldoen kinderen aan de beweegrichtlijnen?

62% van de kinderen v4 tot 11 jaar voldoen aan de beweegrichtlijnen. 

Wat is het belang van buitenspelen?

  • Fysieke gezondheid: minder risico op overgewicht, hart- en vaatziekten, diabetes. Buiten zijn: vitamine D, verminderd risico op bijziendheid.

  • Mentale gezondheid: minder kans op depressies, kinderen vinden het leuk.

  • Motorische ontwikkeling: buiten bewegen kinderen meer en gevarieerd. Zorgt voor een goede motorische ontwikkeling. Betere motorische ontwikkeling is de basis voor een leven lang beter en meer bewegen en meer plezier in bewegen en sporten.

  • Sociaal-emotioneel: sociale vaardigheden vanwege het samen spelen met andere kinderen. Emotieregulatie, eigen grenzen, omgaan met successen/tegenslagen, zelfvertrouwen en zelfstandigheid.

  • Cognitief: concentratie, geheugen, probleemoplossend vermogen, omgaan met risico’s, creativiteit, fantasie. Ook vermindering van stress.

 Wat weten wij over het onthouden van spelen in het dierenrijk?

Spelen heeft een functie, spelen bereidt ons voor op de toekomst, is een voorbereiding op het onverwachte. Spelen is leren, is ontdekken. Wat gebeurt er als we onthouden worden van spelen (geen bewijs voor bij kinderen)? Wat we weten over het ‘onthouden van spelen’ weten we uit het dierenrijk. Er is onderzoek gedaan in het laboratorium bij knaagdieren. Wat gebeurt er als knaagdieren niet mogen spelen?

  • Minder goed leren.

  • Minder goed gedrag aanpassen (als je hen een taakje leert en je verandert de regels, dan hebben de dieren die niet hebben kunnen spelen daar meer moeite mee dan de dieren die wel hebben kunnen spelen).

  • Zijn angstiger.

  • Qua sociaal gedrag wat onaangepast, niet de sociale signalen oppikken (bijvoorbeeld dieren die niet hebben kunnen spelen benaderen een agressieve rat, is niet slim).

Er is ook onderzoek gedaan naar risicovol spel onder ratjes door een risicovolle omgeving te bouwen. Hieruit blijkt dat dieren die risico’s nemen beter zijn in het doen van cognitieve taakjes. 

Welke factoren dragen bij als het gaat om spelen?

  •  Persoonskenmerken

    Geslacht, leeftijd en etniciteit zijn persoonskenmerken die sterk samenhangen met het buitenspeelgedrag van kinderen: jongens spelen vaker veel buiten dan meisjes, jongere kinderen (4-6 jaar) spelen vaker veel buiten dan oudere kinderen (10-11 jaar), en kinderen met een niet-westerse migratieachtergrond spelen minder vaak veel buiten dan kinderen zonder migratieachtergrond.

  • Gezondheids- en welzijnskenmerken
    Kinderen met een matige of slechte gezondheid (volgens ouders) spelen minder vaak veel buiten dan gezonde kinderen. Er is een samenhang tussen een aantal soorten psychische problematiek en buitenspeelgedrag: kinderen met emotionele problemen, problemen met leeftijdsgenoten of problemen met pro-sociaal gedrag spelen minder vaak veel buiten dan kinderen zonder deze problematiek. Kinderen met autisme spelen minder vaak veel buiten dan kinderen zonder autisme.

  • Gezinskenmerken
    Het opleidingsniveau van ouders is sterk geassocieerd met het buitenspeelgedrag van hun kinderen: kinderen van hoogopgeleide ouders spelen minder vaak veel buiten dan kinderen van ouders met een lage of middelhoge opleiding. Andere activiteiten Er is een sterke samenhang tussen actief transport en buitenspeelgedrag: kinderen die elke dag lopend of fietsend naar school gaan spelen vaker veel buiten dan kinderen die dit niet dagelijks doen. Jongens die lid zijn van een sportvereniging spelen vaker veel buiten dan jongens zonder lidmaatschap, terwijl meisjes die lid zijn van een sportvereniging juist minder vaak veel buitenspelen dan meisjes zonder lidmaatschap.

  • Omgevingskenmerken
    Wat betreft de plek waar kinderen wonen, blijkt consistent dat de kans op veel buitenspelen veel kleiner is in (zeer) sterk stedelijke gebieden dan in weinig/niet-stedelijk gebied. Kinderen in (volgens ouders) heel kindvriendelijke buurten spelen vaker veel buiten dan kinderen in kindvriendelijke of (helemaal) niet kindvriendelijke buurten. Ook buitenspeelmogelijkheden zijn geassocieerd met buitenspeelgedrag: kinderen die in een eigen tuin, in een parkje/plantsoen, op straat/stoep of ergens anders kunnen buitenspelen, spelen vaker veel buiten dan kinderen zonder die buitenspeelmogelijkheden. 

Wat zijn redenen voor kinderen om niet buiten te spelen?

 Wat zijn de belemmeringen voor mensen in het werkveld?

 Dezelfde belemmeringen komen bij de verschillende settingen terug, maar dan op een andere plek.

 Waarom is samen spelen niet vanzelfsprekend?

Fysieke barrières
Veel speelplekken zijn nog niet goed toegankelijk. Het toegangshek is te smal, paden zijn niet goed begaanbaar voor rollend materieel, de speeltoestellen zijn niet bereikbaar en niet bespeelbaar voor kinderen die bijvoorbeeld in een rolstoel zitten of niet goed kunnen klimmen. Dat geldt voor openbare speelplekken, maar ook voor speeltuinen en speelplekken bij bijvoorbeeld scholen, kinderopvanglocaties en recreatievoorzieningen. Kinderen met een handicap zijn vaak nog niet in beeld. Er is geen verplichte regelgeving; participatie van kinderen met een beperking bij de aanleg van speelplekken is zelden aan de orde.

Sociale barrières
Opvoeders en zorgverleners stellen zich vaak (te) beschermend op jegens de kinderen met een handicap. Zij zien het kind in de eerste plaats als patiënt en vergeten dat ook een kind met een beperking gewoon een kind is dat met andere kinderen wil – en moet - spelen. Ook ‘onbekend maakt onbemind’ speelt een rol. Kinderen met en zonder handicap groeien veelal gescheiden op. Ze leren elkaar niet kennen, laat staan dat ze bevriend raken. Vooroordelen bij niet-gehandicapte kinderen en hun ouders liggen dan op de loer. Andersom blijkt het voor gehandicapte kinderen en hun ouders vaak een (te) grote stap te zijn om naar een gewone speelplek te gaan. Vooral de ouders zijn bang dat het kind zal worden aangestaard, niet wordt geaccepteerd, wordt buitengesloten en negatieve ervaringen opdoet.

Gebrek aan kennis
Een derde hindernis is dat kennis over samen spelen ontbreekt en/of moeilijk te vinden is. Dit geldt voor praktische informatie, zoals over de locatie van bestaande samenspeelplekken en over inrichtingseisen voor nieuwe speelplekken. Maar ook bredere kennis over de betekenis en het belang van samen spelen schiet bij veel mensen tekort.

Welkom, bereikbaar, bespeelbaar
Om samen spelen mogelijk te maken, moet een speelplek aan drie voorwaarden voldoen: iedereen voelt zich er welkom, kinderen kunnen bij de speelaanleidingen komen en ze kunnen ook daadwerkelijk meespelen.

100% Welkom
Een speelplek waar je je 100% welkom voelt is een plek waar je je thuis voelt en graag komt. Als we ons niet welkom voelen komen we niet terug. Je welkom voelen staat aan de basis van samen spelen.

70% toegankelijk
Op een samenspeelplek zijn 70% van de speelaanleidingen bereikbaar voor iedereen. Dit getal is meetbaar want het gaat over paden, ondergronden, zichtbaarheid, vindbaarheid en veiligheid. Kijkend door de samenspeelbril zie je waar een rolstoel makkelijk kan komen en waar wellicht niet en valt het je op dat er geleide lijnen zijn of niet.

50% bespeelbaar
Dit getal is in tegenstelling tot de andere twee getallen niet zomaar meetbaar. Immers of een speelaanleiding bespeelbaar is voor een kind hangt af van heel veel verschillende factoren:

  • De leeftijd van het kind. Voor een kind van 4 zijn speelaanleidingen voor grotere kinderen meestal niet bespeelbaar.

  • Of een kind voor de eerste keer of de 1000ste keer op de speelplek is.

  • Of een kind alleen of samen met een vriendje is.

  • Of een kind ouders/begeleiders heeft die zeggen “pas op, kijk uit en zou je dat nu wel doen...” of juist “ga maar, probeer maar, je kunt het zelf...”

  • De interesses van een kind

  • De speelervaring van het kind

  • De houding van volwassenen

  • De houding van de andere kinderen

  • De handicap van een kind

Waarom is risicovol spelen essentieel?

Bewegingen die voorkomen bij risicovol spelen, zoals slingeren, klimmen, rollen, hangen en glijden → motorische vaardigheden.

Vuistregels voor professionals

Informatiebronnen

Lilian van den Berg
Kenniscentrum Sport & Bewegen


Laatste bijdragen

 
Previous
Previous

‘Pedagogisch medewerkers en onderwijsassistenten spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van het jonge kind’

Next
Next

(In hoeverre) bepaalt de plaats van je wieg je toekomst?