Verslag onderzoekslijn
Volgen van de ontwikkeling van het jonge kind
Het goed volgen van de jongekindontwikkeling is een kerncompetentie van de jongekindprofessional. Het vraagt om kennis van ontwikkeling- en leerlijnen op de belangrijke ontwikkelingsdomeinen en om een goed observatievermogen. Het goed volgen is in de eerste plaats van belang voor de professional die een afgestemd en beredeneerd aanbod wil bieden. Maar daarnaast speelt het een belangrijke rol in vroegsignalering van specifieke behoeften van kinderen. We hopen met onderstaande handvatten enig houvast te bieden voor een complexe vaardigheid.
Cathy van Tuijl, lector Jonge Kind Educatie Saxion
30 januari 2023
Inleiding
Deze onderzoekslijn is het resultaat van een vraag uit het werkveld, opgehaald door Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind (LEJK) in 2021. In de kinderopvang en het onderwijs aan het jonge kind (2-8 jaar) is het volgen van de ontwikkeling van kinderen een belangrijk onderdeel. Met de kennis over waar het kind zit in diens ontwikkeling kan afgestemd worden met een aanbod in de zone van de naaste ontwikkeling. Op basis van volguitkomsten hebben professionals zicht op relatief sterke en zwakke kanten van een kind en wordt ook duidelijk waar het aanbod zich op moet richten. Uitgangspunt hierbij is dat de brede ontwikkeling van het kind gevolgd wordt: de taalontwikkeling, ontluikende rekenvaardigheden, sociaal-emotionele ontwikkeling (incl. zelfregulatie) en motoriek.
Bij de kleuters gaat de overgang van toetsen naar observatievolgsystemen (per augustus 2022) gepaard met veel vragen en onzekerheden bij professionals: wat zijn geschikte methoden voor het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen? Welke ontwikkelingsdomeinen worden gedekt door een systeem en hoe gedetailleerd zijn observaties van een domein? Is er een training voorafgaand aan het gebruik? Hoeveel tijd kost het in kaart brengen van de ontwikkeling van een kind? Op welke manier worden de observaties geregistreerd (papier of online maar ook ja/nee versus meerdere antwoordmogelijkheden)? Het is daarom belangrijk dat er een overzicht komt van veelgebruikte systemen en hun kenmerken.
Daarnaast zorgt het verbod op klassikale toetsen bij kleuters tot een breuk bij het volgen van de ontwikkeling van peuter naar kleuter. Tegelijkertijd is het gebruik van observatievolgsystemen bij groep 3 en 4 minder gebruikelijk. Dat leidt tot de vraag hoe een doorgaande lijn in het volgen van de ontwikkeling in deze leeftijdscategorie geboden kan worden.
Er zijn ook vragen over de randvoorwaarden: hoe leer je professionals om de ontwikkeling te observeren? Zijn professionals voldoende in staat om objectief te observeren en/of het geobserveerde te koppelen aan ontwikkelings- en leerlijnen? Wat vraagt dat aan kennis en oefening? Welke situaties lenen zich voor observatie? Hoe kom je van waarnemen naar interpreteren en vervolgstappen uitzetten? Wanneer geven observatieuitkomsten aanleiding om ‘iets extra’s’ te bieden of een screeningsinstrument in te zetten?
Naar aanleiding van deze vragen is er een onderzoekslijn Volgen van de ontwikkeling van het jonge kind gestart en zijn deelnemers van het Kennisnetwerk Jonge Kind gevraagd zich met deze onderzoekslijn bezig te houden. De volgende mensen hebben bijgedragen aan deze onderzoekslijn:
Ingrid van Hengel
Scholengroep GelderVeste; inmiddels 1801 Jeugd & OnderwijsadviesPatricia Olthof, halverwege vervangen door Lotte Schonewille
Columbus JuniorSimone Soomers en Marjolein Nijenkamp, halverwege aangevuld met Loes Veneklaas, en Cathy van Tuijl (ondergetekende)
Saxion Hogeschool
Er zijn vragenlijsten uitgezet, gesprekken gevoerd met deelnemers van het Kennisnetwerk Jonge Kind en met adviseurs Monique Jeurissen (CED), Kobi van Wanningen (zzp'er) en Tinka Hofmeijer (Expertis Onderwijsadviseurs). Marjolein Nijenkamp en Saxioncollega Marlin Snuverink-Nijhof hebben vanuit de opleiding doorkijkjes geboden over de taalontwikkeling en de ontwikkeling van gecijferdheid. De uitkomsten zijn tussentijds besproken met het Kennisnetwerk Jonge Kind en dit verslag is het uiteindelijke resultaat.
Onderzoeksvragen
Op basis van de bovenstaande vragen uit het werkveld zijn onderzoeksvragen opgesteld:
Welke knelpunten ervaren opleiders/professionals in de kinderopvang en de onderbouw bij het gebruik van observatie(volg)systemen (keuze, inzet, interpretatie, vervolgstap)?
Welke handvatten zijn er voor het gebruik van observatie(volg)instrumenten, ook met het oog op de doorgaande lijn in het volgen van de ontwikkeling? Wat zijn cruciale aspecten bij het begeleiden van (aanstaande) professionals bij het leren volgen van ontwikkeling?
Welke good practices zijn er bij het gebruik van observatie(volg)instrumenten in het werkveld of de opleidingen.
De laatste twee vragen zijn als gevolg van de beperkte respons als volgt geherformuleerd:
Welke handvatten lijken voor Ad-PEP'ers en pabostudenten in opleiding bruikbaar resp. wat lijken bruikbare handvatten voor professionals in de opvang en de basisscholen?
Wat zijn de ervaringen van de professionals (in opleiding) met deze handvatten: in hoeverre zijn ze ondersteunend bij het volgen van kindontwikkeling?
Naast een antwoord op bovenstaande vragen streeft de groep die zich met deze onderzoekslijn bezighoudt naar het bieden van een overzicht van veelgebruikte observatievolgsystemen.
In het volgende staan we stil bij de vraag waarom de kindontwikkeling gevolgd dient te worden. Vervolgens beschrijven we een overzicht van observatievolgsystemen en daarna beantwoorden we de onderzoeksvragen.
Waarom volgen we de ontwikkeling van jonge kinderen?
Het is goed om bij de vraag ‘waarom we de ontwikkeling van jonge kinderen volgen’ stil te staan. Uit eerste reacties van het veld bleek bij sommige professionals onvrede te bestaan over het ‘moeten’ volgen. Uit de reacties van sommige professionals bleek dat deze waaromvraag van het volgen buiten het professioneel handelen gezocht werd: “We gebruiken volgsystemen omdat de schoolleiding of inspectie dat wil”. Uitgaande van handelingsgericht werken is volgen van de ontwikkeling echter geen doel op zich, maar het startpunt voor de professional: namelijk om informatie te verkrijgen waar een kind zit in diens ontwikkeling. Vervolgens dient deze informatie gebruikt te worden om de ontwikkeling goed te begeleiden en te stimuleren vanuit een beredeneerd aanbod. Het verzamelen en gebruikmaken van informatie over de ontwikkeling van kinderen is een basisbekwaamheid van de professional (NAEYC, 2019). Als dit uitgangspunt van het volgen niet gedeeld wordt door professionals is dat een essentieel knelpunt.
Om kinderen in hun ontwikkeling te kunnen volgen is in eerste instantie pedagogische sensitiviteit in de dagelijkse omgang nodig. Pedagogische sensitiviteit zorgt ervoor dat kinderen zich gehoord en begrepen voelen. Met pedagogische sensitiviteit bedoelen we dat een professional in staat is het kind in uiteenlopende situaties te observeren en het geobserveerde gedrag van het kind objectief, feitelijk te beschrijven en zich, mede op basis van andere bronnen, een mening te vormen over de actuele ontwikkeling van het kind. Daarop aansluiten in de zone van naaste ontwikkeling is een volgende stap.
De pedagogische sensitiviteit veronderstelt observatievaardigheden en kennis en toepassing van ontwikkelings- of leerlijnen. Zo geformuleerd is het volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen niet een taak die er twee keer per jaar ‘bijkomt’, maar een alledaagse bezigheid op basis waarvan de professional haar aanbod bijstuurt en daarop reflecteert.
Handelingsgericht werken impliceert naast werken aan doelen ook evalueren of die doelen bereikt zijn (zie Figuur van Pameijer, 2017).
Het volgen van de ontwikkeling is dus een essentieel onderdeel van handelingsgericht werken. Maar daarnaast is het volgen ook van belang om tijdig opvallendheden op te sporen. Ofwel vroegsignalering. Daar waar het groepsaanbod onvoldoende aansluit, omdat kinderen ver voorlopen of achterblijven op één of meerdere ontwikkeldomeinen ten opzichte van hun leeftijdsgenoten is er wellicht meer (een handelings- of kindplan) nodig om de ontwikkeling van kinderen goed te stimuleren. Sommige professionals voelen weerstand tegen het vergelijken van een kind met leeftijdsgenoten. Belangrijk is te realiseren dat het jarenlang werken met een bepaalde kindpopulatie onvermijdelijk betekent dat wat ‘gewoon’ gevonden wordt door die kindpopulatie gekleurd wordt. Dan kan een gemiddeld kind op een opvang of school met veel voorlopers en een hoog gemiddeld niveau een achterblijver lijken, terwijl hetzelfde kind op een opvang of school met veel doelgroepkinderen als een kind met voorsprong wordt bestempeld.
Het idee achter vroegsignalering is ook dat vroegtijdig interveniëren meer oplevert dan een ‘wait to fail’-aanpak. In een vroeg stadium kan gedrag en ontwikkeling nog relatief makkelijk worden bijgestuurd en kan een opeenstapeling van problemen vermeden worden. Denk bijvoorbeeld aan het signaleren van een voorsprong, zodat verveling vermeden kan worden. Maar ook het vroegtijdig signaleren van achterblijvende taalontwikkeling door een gehoorprobleem is belangrijk. Het is dus in het belang van het kind om vroeg te signaleren. Dat vraagt om zorgvuldig volgen van de ontwikkeling.
Kortom, wanneer er gekeken wordt naar de vraag waarom de ontwikkeling van jonge kinderen gevolgd moet worden, kan geconcludeerd worden dat volgen een onderdeel is van handelingsgericht werken en tevens bedoeld is om vroegtijdig specifieke onderwijsbehoeften te signaleren.
Overzicht van observatievolgsystemen
Er zijn observatiesystemen waarmee vastgelegd kan worden of een kind iets kan of niet kan, bepaald gedrag, vaardigheid of ontwikkeling laat zien, maar voor het volgen van de ontwikkeling meer nodig is. Namelijk een vergelijking van uitkomsten op twee of meer tijdstippen, waarbij vorderingen, klein en groot, betrouwbaar onderscheiden kunnen worden. Kortom, niet alle observatiesystemen zijn geschikt voor het volgen van de ontwikkeling. Systemen kunnen ook verschillen in de wijze waarop dat gebeurt. Bijvoorbeeld aan de hand van dagelijkse aantekeningen waarvan de kern periodiek vastgelegd wordt of als ‘afvinklijst’ van vaardigheden die een kind op enig moment laat zien.
Veelal wordt de keuze voor een systeem beïnvloed door de visie op educatie en onderwijs aan het jonge kind. Er kan bijvoorbeeld meer nadruk liggen op initiatieven van kinderen of juist op een balans tussen kindinitiatief en aanbod vanuit de professional. Daarnaast is het van belang de ervaring van professionals als factor bij de keuze van een volgsysteem mee te nemen. Voor professionals met relatief weinig ervaring in educatie en onderwijs aan het jonge kind kan een gestructureerd volgsysteem veel houvast bieden.
Het SLO biedt van verschillende kindvolgsystemen een mooi overzicht van de aanbodsdoelen die daarin centraal staan. Het overzicht observatievolgsystemen dat wij bieden is een aanvulling daarop. Het gaat niet zozeer in op de doelen, maar op vragen die bij de keuze van systemen van belang zijn zoals: in welke mate biedt een systeem houvast in de vorm van een uitwerking van doelen en activiteiten? Biedt het systeem ruimte om eigen doelen toe te voegen? Wordt er onderscheid gemaakt tussen cruciale en minder cruciale doelen? Biedt een systeem de mogelijkheid om een groepsuitdraai te maken of geeft het handelingsadviezen?
Een eerste vraag die bij volgsystemen gesteld kan worden is voor welke leeftijdscategorie(ën) ze bedoeld zijn. Sommige systemen bieden een doorgaande lijn van peuters naar kleuters (of zelfs tot en met groep 3) aan. Met oog op meer samenwerking tussen voorschoolse settingen en het basisonderwijs is dat wenselijk. Vervolgens is de vraag voor welke ontwikkelingsdomeinen een systeem geschikt is. Sommige systemen dekken de brede ontwikkeling waar andere systemen zich toeleggen op één of twee ontwikkelingsdomeinen.
Minder voor de hand liggend, maar wel heel belangrijk is de mate waarin er een inhoudelijk kader onder een systeem ligt. Ook op dit gebied lopen de volgsystemen uiteen. Enerzijds zijn er systemen met een inhoudelijk kader, bijvoorbeeld met items die ontwikkelingsaspecten binnen een domein benoemen of de leerlijn binnen dat domein volgen. Dat kan in de vorm van een vaste volgorde in doelen en activiteiten. Soms bevat een systeem een indirecte norm: dan wordt nagegaan of kennis en vaardigheden vergelijkbaar zijn met wat een gemiddelde peuter of kleuter op een bepaald tijdstip (bijvoorbeeld eind groep 1 of 2) kan. We noemen dergelijke systemen programmatisch, omdat er een programma, een inhoudelijk kader, onder zit waarmee systematisch de ontwikkeling gevolgd wordt. Anderzijds zijn er systemen waarmee professionals zelf een inhoudelijk kader kunnen invullen, zonder normen en misschien deels voor een ander doel dan volgen, zoals portfolio-opbouw om met het kind in gesprek te gaan over diens behoeftes. Of een professional met een dergelijke tool ook systematisch de ontwikkeling kan volgen is de vraag. Wellicht is een dergelijk kader te beperkt. En natuurlijk zijn er systemen die zowel een inhoudelijk kader bieden, maar daarnaast ook keuzevrijheid bieden om zelf doelen toe te voegen of tijdstippen of volgordes te veranderen.
We hebben de behoefte deze twee soorten systemen te onderscheiden, omdat voor handelingsgericht werken de eerstgenoemde systemen een betere onderbouwing bieden om op basis van de uitkomsten een beredeneerd aanbod te doen dan de overige instrumenten. Dat laat ongemoeid dat instrumenten aanvullende informatie kunnen bieden maar de kwaliteit ervan kan sterk uiteenlopen.
Ook tijdstippen waarop en hoe vaak geobserveerd dient te worden, de wijze van scoring en of in een systeem cruciale onderdelen aangegeven zijn, zijn belangrijke aspecten bij de keuze van een systeem.
Aanvullend is er informatie opgenomen over praktische zaken zoals de mogelijkheid om een groepsoverzicht uit te draaien of geboden handelingsadviezen bij een bepaalde uitkomst. Sommige systemen gaan voor erkenning door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). En tot slot is er een verwijzing naar de website van een systeem opgenomen.
Onderzoeksvraag 1
Knelpunten bij het hanteren van observatievolgsystemen
Het eerste knelpunt is het onjuiste antwoord op de waaromvraag: waarom zou de professional een volgsysteem hanteren? (zie hierboven). Het antwoord is niet, omdat het moet (van inspectie of de directie), maar omdat professionals volgsystemen gebruiken, zodat zij het aanbod kunnen afstemmen op wat kinderen nodig hebben. Soms klinken er in het werkveld en bij de opleiding geluiden dat met de uitkomsten kinderen of professionals ‘afgerekend’ worden. Dergelijk onprofessioneel gebruik is natuurlijk niet de bedoeling en is ook geen reden om van het volgen van de ontwikkeling af te zien.
Een tweede knelpunt is gebrek aan kennis van leerlijnen en daaraan gekoppeld het (onvoldoende) kunnen toepassen van die kennis in concrete situaties. Zonder de kennis van leerlijnen is het moeilijk om gedrag in termen van ontwikkeling te duiden. Leerlijnen bieden houvast welk gedrag geobserveerd dient te worden.
Gekoppeld aan dit knelpunt is het feit dat professionals nog veel leermomenten gedurende de dag onbenut laten en daarmee ook observatiemomenten. Dat is deels te wijten aan soms grote groepen of groepen waarin veel individuele aandacht nodig is. Het kan ertoe leiden dat de ontwikkeling van kinderen gevolgd wordt tijdens afzonderlijke, geïsoleerde activiteiten en ook zonder dat ontwikkelingsdomeinen in hun samenhang gezien worden.
Een overdaad aan (aanbods)doelen is een vierde knelpunt. Zeker voor onervaren professionals is het maken van onderscheid tussen cruciale en minder cruciale doelen lastig. Professionals die moeite hebben om dat onderscheid te maken kunnen zich overvallen voelen door de hoeveelheid onderdelen. Bij gebrek aan cruciale doelen lopen ze het risico het overzicht te missen.
Het vijfde knelpunt is het kunnen handelen op basis van de observaties. Op basis van de observatie-uitkomsten moet de professional een beredeneerd aanbod kunnen bieden. Professionals moeten leren denken vanuit leerlijnen: wat was de vorige stap en wat is de volgende stap? Als het volgsysteem als doelenvinklijst gebruikt wordt, wordt voorbijgegaan aan het feit dat een aanbod iets anders betekent dan dat kinderen iets geleerd hebben, ofwel of het aanbod daadwerkelijk tot ontwikkeling (van kennis, vaardigheid of inzicht) leidt bij de kinderen.
Een zesde knelpunt is de inschatting van de situationele bepaaldheid van observatie-uitkomsten en het belang van herhaalde observatie en verbinding tussen domeinen om betrouwbare observatie-uitkomsten te krijgen. Wat een kind bij de ene professional laat zien hoeft niet overeen te komen met hetgeen datzelfde kind bij de duo-partner laat zien. Het moment van de week kan ook een belangrijk gegeven zijn. Ook de hoek, de activiteit en de groepssamenstelling hebben invloed op wat een kind laat zien.
Het zevende knelpunt is dat professionals aanlopen tegen het feit dat sommige systemen ongeschikt of ontoereikend zijn bij kinderen die ver voor- of achterlopen. Items zijn dan niet meer of nog niet van toepassing. Voor professionals kan het lastig zijn om die ontwikkelingsuitkomsten die passend zijn bij een ver voor- of achterlopend kind te observeren als die niet benoemd worden in een systeem.
Het achtste knelpunt betreft de communicatie van volguitkomsten met ouders. Voor professionals kan het lastig zijn om te communiceren welke ontwikkelingsuitkomsten zij observeren, zeker als de ontwikkeling van een kind achterblijft (al dan niet in vergelijking met leeftijdsgenoten). Als achterblijvende ontwikkeling in systemen met rood wordt gemarkeerd en ouders dit op uitdraaien te zien krijgen, kunnen ze daarvan schrikken.
Een laatste, knelpunt is dat scholen en opleidingen soms geen overzicht hebben van beschikbare volgsystemen en hun kenmerken.
Knelpunten:
De waaromvraag
Gebrek aan kennis van leerlijnen
Onbenut laten van observatiemomenten
Overdaad aan (aanbods)doelen
Het kunnen handelen op basis van de observaties
De inschatting van de situationele bepaaldheid van observatie-uitkomsten
Ongeschikt of ontoereikend zijn bij kinderen die ver voor- of achterlopen
De communicatie van de volguitkomsten met ouders
Overzicht hebben van beschikbare volgsystemen
Onderzoeksvraag 2
Handvatten bij het gebruik van een ontwikkelingsvolgsysteem
Een handleiding of training die ingaat op de vraag ‘waarom volgen we de ontwikkeling?’ en daarbij uitgaat van handelingsgericht werken kan de waaromvraag deels oplossen (knelpunt 1). Helpend is als binnen de opvang of een school de specifieke vakkennis van de professional op waarde geschat wordt door het team en de directie. Ook samenwerking van opleiding en werkveld rond handelingsgericht werken in de opvang of de onderbouw kan ondersteunend zijn. Het gaat dan om het bespreken en afstemmen van de cyclus van handelingsgericht werken. En om studenten te begeleiden in feitelijk observeren, het integreren van observaties naar een samenhangend beeld van kinderen en het opstellen van een beredeneerd aanbod.
De meningen lopen uiteen over het leidend dan wel helpend zijn van observatievolgsystemen. Sommigen menen dat professionals zich teveel laten leiden door systemen waarin in een min of meer vaste volgorde doelen en activiteiten zijn vastgelegd. De professional kan die slaafs gaan volgen. Anderen benadrukken juist de bruikbaarheid van dergelijke systemen, omdat ze houvast bieden. Een volgsysteem dat de leerlijn in een bepaald domein volgt is ondersteunend bij het doen van observaties (knelpunt 2), omdat daarmee richting wordt gegeven aan wat er geobserveerd dient te worden en een vervolgstap klaarligt. Bespreking op basis van video-opnames tijdens de opleiding of teamvergaderingen kan helpen bij het leren toepassen van leerlijnen in concrete situaties. Dergelijke uitwisselingen kunnen ook helpen om de subjectiviteit van observaties te verminderen en als opstap naar beredeneerd aanbod. Soms kan het handig zijn de leer- of ontwikkellijn voor een bepaald domein bij de hand te hebben en vandaaruit te observeren (Heuvelman, 2021). Meer ervaren professionals hebben wellicht behoefte om eigen doelen op te nemen. Leer- of ontwikkelingslijnen zijn onder meer te vinden bij het Centrum voor Educatieve Diensten, zowel voor peuters als voor kleuters. Ook zijn er tussen- of beheersingsdoelen geformuleerd door de SLO. Sommige programma’s (Schatkist, Kijk en Kijk Kies Doe) bieden eveneens leerlijnen.
Goed groeps- of klassenmanagement kan ervoor zorgen dat de tijd en ruimte om te observeren ook goed besteed wordt. Maar het leren kijken vanuit leerlijnen en op die manier zien waar kinderen zich in hun ontwikkeling bevinden is essentieel. Belangrijk is dat de professional zich steeds afvraagt: wat wil ik de kinderen leren, waarom wil ik dat en hoe ga ik dat aanpakken. En dat de professional daarbij de voorwaardelijke eisen voor een goede start in groep 3 in het oog houdt. Dit vraagt om een professional die zich kritisch afvraagt wat haar aanbod met de ontwikkeling van kinderen te maken heeft. Een professional heeft daarbij kennis van hoe en wat jonge kinderen leren hard nodig.
Samen met het team periodiek en in de jaarplanning cruciale doelen benoemen en in een jaarplanning vastleggen kan voorkomen dat een professional verzuipt in het aantal doelen (knelpunt 4). Cruciale doelen zijn de kerndoelen per ontwikkelingsdomein. Zeker voor de taalontwikkeling en de ontwikkeling van gecijferdheid zijn cruciale doelen van belang. Als daar positieve ontwikkelingen te zien zijn is vertrouwen voldoende. Worden de cruciale doelen bij een kind niet behaald dan is verdere observatie en onderzoek nodig. Zo blijft het werken met een observatievolgsysteem ook haalbaar en nuttig,
Een volgsysteem dat een groepsoverzicht of handelingsadviezen biedt bij observatie-uitkomsten helpt bij het opstellen van een beredeneerd aanbod naar aanleiding van observatie-uitkomsten (knelpunt 5). Een gebruikersvriendelijk systeem dat op de tablet of de smartphone gebruikt kan worden in de groep en waarop gegevens (aantekeningen, foto’s) ingevoerd kunnen worden heeft de voorkeur. Maar het is ook handig als gegevens opgehaald kunnen worden over afzonderlijke kinderen en de hele groep.
Een volgsysteem dat handreikingen biedt over de wijze waarop, situaties waarin en hoe vaak geobserveerd dient te worden (knelpunt 6) helpt bij de inschatting van de situationele bepaaldheid van een observatie. Denk ook aan valkuilen als stemming en (voor)oordelen. Even belangrijk zijn de gesprekken met duopartners of in het team om na te gaan waar er verschillen zijn in de observaties: heeft dit bijvoorbeeld te maken met een verschil in relatie of met een verschil in structuur die de professionals bieden?
Sommige systemen bieden een doorlopende lijn van 3-7 jaar (knelpunt 7). Met een dergelijk systeem zijn de uitschieters beter in beeld te brengen dan bij systemen met een duidelijke en beperkte leeftijdsafbakening.
Het delen van informatie over de ontwikkeling (knelpunt 8) gebeurt vanuit de vraag hoe de ontwikkeling te stimuleren. Professionals communiceren eerlijk over hun observaties, zeker als er zorgen zijn. Ze anticiperen op mogelijke reacties van ouders (meegaan, ontkennen, schuld zoeken). Professionals zijn zich hierbij bewust dat beelden die ze delen geen vaststaande kindkenmerken zijn en dat er grote variaties binnen de leeftijdsgroep kunnen zijn. Datgene wat professionals zien bij een kind in de groep hoeft niet per se voor contexten daarbuiten te gelden, dus is een belangrijke vraag aan ouders of ze het beeld herkennen (situationele bepaaldheid). Als ouders het beeld herkennen kan worden besproken wat dat betekent voor de professionals en/of ouders: extra ondersteuning of stimulering, bewust bepaalde situaties opzoeken of frequenter of meer gevarieerd observeren. Als ouders het beeld niet herkennen geeft de professional feitelijke gedragsbeschrijvingen in concrete contexten als onderbouwing voor de uitkomsten. Op een later moment terugkomen op de bevindingen is raadzaam. Het niet herkennen van het beeld door ouders kan waarheidsgetrouw zijn, maar ook toe te schrijven zijn aan ontkenning of moeite met accepteren, of aan het gebrek aan vergelijkingsmateriaal. Als er van een uitdraai uit een systeem gebruik worden gemaakt dienen de uitkomsten mondeling goed te worden toegelicht.
Bij alle bovengenoemde handvatten is het wel een must dat professionals door opleiding/ training voldoende kennis en vaardigheden hebben opgedaan om de ontwikkeling van jonge kinderen te volgen en na de keuze voor een bepaald systeem de handleiding goed doornemen voordat ze aan de slag gaan.
Onderzoeksvraag 3
’Good practices’
Voor het goed volgen van de ontwikkeling van het jonge kind met observatievolgsystemen zijn er twee randvoorwaarden. De eerste randvoorwaarde is dat de professional kennis heeft van de ontwikkelingslijnen en cruciale doelen. Kennis van ontwikkelingslijnen geeft de professional zicht op de eerdere stap en de volgende stap in de ontwikkeling. Het geeft de mogelijkheid om zicht op onderlinge verbanden tussen domeinen te verkrijgen. Er zijn logische drempels in de ontwikkeling: sommige worden min of meer automatisch beslecht, andere drempels vragen om een meer gericht aanbod. Belangrijk is daarbij pedagogische sensitiviteit: vertrouwen te hebben in de ontwikkeling van kinderen, maar tegelijkertijd goed de vinger aan de pols te houden.
De tweede randvoorwaarde is een goede training in het systeem, je moet een systeem goed begrijpen en in de vingers hebben om het te gebruiken tijdens verschillende activiteiten.
Observeren is de basis bij het volgen. De professional noteert aantekeningen met daarbij zaken die opvallen in het gedrag van het kind. De aantekeningen zijn gebaseerd op observaties van leermomenten gedurende de hele dag. Er wordt niet alleen geobserveerd of een kind iets kan, maar ook hoe het kind een doel bereikt. Goed observeren is de basis. De professional zelf is de essentiële component in het volgen.
Op het monitoren van de ontwikkeling in de groep volgt een beredeneerd aanbod. Het beredeneerd aanbod moet passen bij de visie op het onderwijs van jonge kinderen. Het basisidee van handelingsgericht werken gaat uit van drie niveaus in aanbod: voor gemiddelde kinderen, de voorlopers en de achterblijvers. Het achterliggende idee van handelingsgericht werken vraagt om systematisch werken. Dat is voor sommigen een extra stap maar levert veel op. Het vraagt om scholing, begeleiding en om structuur in het werken.
Belangrijk is ook reflectie op het aanbod op basis van de doelen die behaald zijn. Dat vraagt om een goede analyse van de volggegevens. In teamvergaderingen in gesprek gaan is ook onderdeel daarvan: waarom schat professional A vaardigheid x van kind y zo in terwijl een andere professional dat anders ziet? Waarop baseert de professional diens inschatting? Belangrijk te onthouden dat de relatie van invloed is op wat een kind laat zien, evenals de groepsaanpak (strakke structuur of juist veel vrijheid) en ook de beperking dat een kind thuis ander gedrag kan laten zien dan op de opvang of op school.
Onderzoeksvraag 4
Bruikbare handvatten in de praktijk
Vraag 4. Welke handvatten lijken voor Ad-PEP'ers in opleiding bruikbaar en wat lijken bruikbare handvatten voor professionals in de opvang en de basisscholen?
Vraag 5. Wat zijn de ervaringen van de professionals (in opleiding) met deze handvatten: zijn ze ondersteunend bij het volgen van kindontwikkeling?
Antwoord vanuit de kinderopvang op vraag 4 en 5:
Bij de pedagogisch medewerkers van de kinderopvangorganisatie liep het volgen van de ontwikkeling van kinderen moeizaam omdat pedagogisch medewerkers veel tijd kwijt waren aan hetgeen zij als ‘scoren’ van kinderen ervaarden. Op elke vestiging is een avond georganiseerd over het waarom van het volgen van de ontwikkeling (handvat 1). Doordat het gesprek open is geweest en pedagogisch medewerkers zich gehoord en begrepen voelen is er nu een cultuur aan het ontstaan dat zij bij de pedagogisch coaches, de vestigingsmanager of pedagogisch beleidsmedewerkers terecht kunnen met vragen en/of opmerkingen omtrent het kindvolgsysteem en de uitwerking daarvan. Goede uitleg en regelmatig gesprekken over het doel van het volgen van de ontwikkeling en het inkorten van het aantal observatiepunten hebben geleid tot meer begrip bij pedagogisch medewerkers.
Een aandachtspunt is de communicatie met ouders over het ontwikkelingsverloop: ook hier is uiteindelijk het doel van het volgen om kinderen zo goed mogelijk te begeleiden en te stimuleren (handvat 8). Op welke wijze dit het best kan gebeuren, informatie vooraf of niet en welke informatie dan, daarover buigt men zich nu.
Antwoord vanuit de studenten van de ad PEP op vraag 4 en 5:
Bij (twaalf) tweedejaars studenten van de ad PEP zijn de bovenstaande vragen gekoppeld aan een bestaande opdracht over de doorgaande lijn binnen hun organisatie. Als kennistoets onderzoeken de studenten de doorgaande lijn binnen hun instelling, doen ze aanbevelingen voor verbetering en schrijven ze daarover een artikel. Daarnaast maken ze een plan van aanpak om verbeteringen te bespreken en na te gaan in hoeverre er draagvlak is voor hun verbeteringen. De studenten gebruiken hierbij het verslag over knelpunten en handvatten in het volgen van de kindontwikkeling (versie midden oktober) naast andere literatuur zoals de kwaliteitskaart doorgaande lijn van Sardes. Aan het einde van het verslag bespreken ze twee knelpunten die ze tegen zijn gekomen en beoordelen ze de bruikbaarheid van de handvatten.
In het kader van de opdracht over de doorgaande lijn is het meest genoemde knelpunt: onvoldoende overdracht tussen kinderopvang, voorschool of peuterspeelzaal en basisschool (7x), door gebrek aan periodiek contact of warme overdracht (knelpunt 7), en niet aansluitende volgsystemen (knelpunt 8). Veelgenoemde knelpunten uit het verslag over het volgen van de jongekindontwikkeling zijn de overdaad aan aanbodsdoelen (knelpunt 4) en het gebrek aan kennis van leer- en ontwikkelingslijnen (knelpunt 2). Verschillende studenten schrijven dat ze alle in het verslag benoemde knelpunten herkennen. De handvatten worden veelal bruikbaar gevonden.
Samengevat is duidelijk dat zowel in de kinderopvang als bij aanstaande professionals er vragen leven rond het volgen van de jongekindontwikkeling en dat de hierboven genoemde handvatten enige ondersteuning bieden.
Referenties:
Heuvelman, R. (2021). Volgen zonder kleutertoetsen. Ontwikkeling in kaart brengen. De wereld van het jonge kind, 6, 12-15.
NAEYC (2019). NAEYC Standards. Geraadpleegd van https://www.cpcc.edu/sites/default/files/2019-04/early-childhood-education-naeyc-standards.pdf
Pameijer, N. (2017). Handelingsgericht werken. Samenwerken aan schoolsucces. Acco.