Doorgaande lijn en gebrek daaraan in de klas: ervaringen van Amerikaanse vroeg- en voorschoolse educatie en onderbouw PO
Uitgewerkt door: Cathy van Tuijl
Uit eerder onderzoek blijkt dat voor kinderen die risico lopen op een minder optimale ontwikkeling een hoge kwaliteit van gerichte voorschoolse educatie de schoolse en sociaal-emotionele vaardigheden positief beïnvloedt. Maar uit onderzoek blijkt ook dat deze effecten vaak niet behouden blijven in de eerste jaren van het basisonderwijs. In toenemende mate wordt dit uitdoven van effecten toegeschreven aan het gebrek aan een doorgaande lijn tussen de voorschoolse educatie en de kleuterfase. Onderzocht is wat kinderen ervaren als zij de overstap maken van de voorschool naar de kleuterschool. Doen kinderen in de kleuterschool ervaringen op die voortbouwen op de ontwikkelingsvoordelen opgedaan in de voorschool? Daarbij is het van belang dat de doorgaande lijn niet alleen overeenkomsten tussen de jaren benadrukt maar ook een opbouw in moeilijkheidsgraad, oftewel een voortgang van makkelijke naar meer uitdagende taken of vaardigheden.
De doorgaande lijn van de voorschool naar het kleuteronderwijs werd onder de loep genomen bij 117 voorscholen en de 295 kleuterscholen waar de kinderen van deze voorscholen naar uitstroomden. Daarbij werden structurele en proceskenmerken bekeken, en ook de opvattingen en het handelen van de professionals.
Structurele kenmerken
Structurele kenmerken waarop verschillen werden gevonden zijn een hoger opleidingsniveau van professionals en een grotere groepsomvang in de kleuterschool dan in de voorschool. Van deze twee kenmerken is vooral de groepsomvang van belang omdat onderzoek uitwijst dat een kleinere groepsomvang gerelateerd is aan grotere groei met name in de vroege leeftijdsfase. Uit eerder onderzoek is bekend dat kinderen in grotere groepen vaak minder betrokken zijn dan in kleine groepen. In termen van diversiteit waren de professionals in de voorschool vaak afkomstig uit minderheden met een andere thuistaal. Troffen kinderen in de voorschool nog professionals aan met eenzelfde etnische of talige achtergrond, in het kleuteronderwijs was dat veel minder het geval. De ‘mismatch’ in afkomst en thuistaal kan ervoor zorgen dat kinderen zich minder thuis voelen en minder ondersteund worden bij het leren van de tweede taal.
Proceskenmerken
Wat betreft de proceskenmerken waren er duidelijke verschillen in de instructiepraktijken met zowel lagere scores in emotionele als educatieve steun in het kleuteronderwijs, en ook minder goede organisatie dan in de voorschool. Op deze punten was er duidelijk geen doorgaande lijn. We weten dat interacties van hoge kwaliteit tussen de professional en de kinderen zijn gerelateerd aan grotere groei in het schoolse en het sociaal-emotionele domein. Om de groei door te zetten zijn meerdere jaren van hoge interactiekwaliteit nodig. In de kleutertijd gebruikten leerkrachten meer leerkrachtgestuurde dan kindgestuurde activiteiten: Welk effect dat heeft op de groei van kinderen is nog onduidelijk. Inhoudelijk kende het aanbod wel een opbouw in moeilijkheidsgraad met meer tijd voor schoolse onderwerpen en meer uitdaging op gebied ven geletterdheid en gecijferdheid in de kleuterschool.
Opvattingen van professionals in beide settingen waren kindgericht, waardeerden autonomie van kinderen meer dan gehoorzaamheid. Ook gaven ze aan regelmatig met ouders te communiceren over de ontwikkeling van hun kind. Wel maken kleuterleerkrachten meer gebruik van data dan professionals in de voorschool.
Verschillen tussen voorscholen
Tot slot gaan de auteurs in op verschillen binnen de groep voorscholen: sommige voorscholen waren binnen scholen gesitueerd en andere binnen de opvang. Deze twee vormen van voorscholen leken op sommige indicatoren op elkaar (bijvoorbeeld kleinere groepen), maar er waren ook verschillen. Wat betreft minder anderstalige professionals leek de in de school gesitueerde voorschool juist op de kleuterschool. De auteurs vragen zich of deze overeenkomst wel in het voordeel van de (veelal) anderstalige kinderen is. Ze benadrukken dat settingen die wel afgestemd zijn, maar gekenmerkt worden door een lage interactiekwaliteit, niet bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen.
Tot besluit stellen de auteurs dat niet alle aspecten van een doorgaande lijn onderzocht zijn. Naast instructiewijzen zouden ook gedeelde gedragsverwachtingen, een gedeelde taal en gedeelde waarden met de gemeenschap de overgang van voorschool naar het kleuteronderwijs kunnen vergemakkelijken. De auteurs geven aan dat het belangrijk is om na te blijven denken over welke aspecten van de doorgaande lijn daadwerkelijk bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. En daarbij kritisch te zijn op aspecten als leerkrachtsturing en schoolse inhouden. Ook in het Nederlandse systeem is het belangrijk kritisch te kijken naar wat de ontwikkeling van kinderen ten goede komt en bij de doorgaande lijn onderscheid te maken naar wat hetzelfde moet blijven (bijvoorbeeld hoge interactiekwaliteit) en wat juist met het oog op ontwikkeling van kinderen moet veranderen (bijvoorbeeld toename in moeilijkheidsgraad in aanbod).